Flower in the crannied wall, I pluck you, and all in all.
FLOWER IN THE CRANNIED WALL, I PLUCK YOU, AND ALL IN ALL.
Een vriendin van me had het er laatst over, hoezeer de wereld veranderd was in pakweg de voorbije drie jaren. En niet ten goede. De algemene perceptie is: de wereld staat in brand, en er is geen blussen aan. En dat in weerwil van zoveel mensen die trachten het verschil te maken. En die mensen botsen onveranderlijk op Malraux's menselijk tekort, dat in wezen niets anders is dan onze ingeboren gedragscode. En zo breidt het tranendal zich alsmaar verder uit op onze planeet. Een zonder meer schrijnende situatie.
En bijna als een vorm van escapisme, tracht ik dan verder het heelal op rationele wijze te begrijpen. De publicaties volgen elkaar gestaag op en met enige moeite begrijp ik er iets van. Bij het slapengaan wordt alles wazig, maar 's ochtends, tussen slapen en waken in, komt alles terug te voorschijn in een zachtjes wiegende droomversie. De quasars, zwarte gaten, trillingsgetallen, string theories en antimaterie paraderen voor me. Maar daar zie ik een nevel die ik nog niet eerder opmerkte. Wolken bestaande uit een nog onbekende materie. Kernen van anorganisch bewustzijn. Ze hebben niets te maken met biologisch leven maar ontstaan spontaan op plaatsen in het universum die daar aanleiding toe geven. Analoog met kristallen groeien ze, naarmate ze meer orde waarnemen. Hoe groter ze worden, hoe meer en fijner ze gesofisticeerde vormen kunnen opmerken en met de loutere waarneming ervan zich voeden. Uiteindelijk zijn ze ook in staat leven op te merken, en de mate waarin dat leven potentieel heeft om door te evolueren. En zo ontstond het idee dat in vreemde parallelle werelden kosmische beschouwers notie nemen van onze kwaliteiten. En dan denk ik aan het leven op aarde, en aan het leven daarop van één specifieke soort: de mens. En ik begin te beven. Laat in 's hemelsnaam toch iemand of iets onze strijd opmerken. Onze momentos van belofte. Ons uitstijgen boven de ellende en gruwel. En dan zijn er die entiteiten, die bewustzijnsnevels.
Reusachtige databanken zijn het, waar ook onze manhaftige strijd wordt opgetekend. En terwijl die nevels zich laafden aan het feit dat we nooit ophielden te proberen, kan eenieder in de kosmos daardoor, al is het binnen honderdduizenden jaren, weet hebben van dat onversaagde tweebenige ras op aarde.
En weer zink ik weg in een roes van schimmen en sferen. En ik zie, het wordt mij aangeboden op een presenteerblaadje, hoe ik bovenstaand gegeven kan omzetten in beeldtaal. De glimlachende engel van Reims passeert en wijst mij de weg. Engelen zijn het, die nevels, engelen. Om de bloemen te plukken van beschaving en eer, de vruchten van tomeloze inspanning voor een betere wereld. Metafysisch evenwicht voor al wie na ons komt.
Oneindig ver weg van hier in ruimte en tijd, bloeien de bewijzen van ons streven naar het hogere als bloemen, en engelen plukken ze zodat ze eeuwig bewaard blijven.
En nu pas kan ik het zaakje omzetten in materie.
Daarover gesproken: ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, en als ik mij laat gaan, zoals hier, dan kom ik automatisch uit op een werkwijze die sterk aanleunt bij de Prerafaëlieten, of hun onmiddellijke erfgenamen, de symbolisten. Alles op het schilderij is symbolisch, de engel, de bloem, het landschap dat het hiernamaals voorstelt. Een verwijzing naar oeroude culturen kon niet ontbreken.
And much of weltschmertz, and more of sorrow and melancholy the soul of the painting, zou ik E.A.Poe kunnen parafraseren uit een strofe van diens gedicht "The conqueror worm", want onderweg van het droombeeld naar de uitwerking in de materie verlies je een stuk van de magie die je ervoer tijdens de droom.
Tot slot bedank ik nog de begenadigde beeldhouwer die de glimlachende engel van Reims gestalte gaf, en natuurlijk Lord Tennyson voor de titel van mijn schilderij.
Walter Leclair